Skip to main content
P+ Logo
Best Practices voor een duurzame toekomst
Jacqueline Cramer, foto Mischa Keijser
Jacqueline Cramer, foto Mischa Keijser
29 maart 2022

De activistische wetenschapper: Jacqueline Cramer

Wat is een activistische wetenschapper? Die vraag staat centraal in een serie interviews, die P+ de komende weken in samenwerking met het netwerk van duurzame wetenschappers Het Groene Brein publiceert. 

Hoogleraar Jacqueline Cramer (1951) geeft als eerste antwoord op de vraag. “Ik voel mezelf een activistische wetenschapper omdat ik voortdurend de praktijk als basis neem. Van daaruit probeer ik om veranderingen die nodig zijn in gang te zetten.”

Wie zo’n lange carrière heeft als Jacqueline Cramer, heeft grote golfbewegingen meegemaakt. Hoe de politiek het heft in handen nam en in de jaren zeventig van de vorige eeuw een strakke milieuwetgeving uitvaardigde. Bedrijven kregen vanuit Den Haag voorgeschreven hoe ze de vervuiling van water, licht en bodem moesten terugdringen. Hoe politiek Den Haag na de eeuwwisseling de opkomst van het maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) vooral aan bedrijven zelf overliet. De overheid was faciliterend. Hoe ze vandaag hard moet werken om Best Practices van duurzame koplopers in de circulaire economie te bezegelen met praktische wetten en regelgeving. Papieren overheidsbeleid op circulair gebied is er genoeg. Maar hoe deze doelstellingen om te zetten in regulering, om de vastlopende circulaire economie weer vlot te trekken?

 

“We vonden dat bedrijven actiever moesten worden”

Over die eerste MVO-jaren, voor en na de eeuwwisseling: “Wij vonden dat de overheid haar rol moest spelen. Maar we vonden vooral dat het bedrijfsleven actiever moest worden, een eigen verantwoordelijkheid in de maatschappij moest nemen. Een rol die verder ging dan alleen de zorg over het milieu, maar ook over het welzijn van mensen. Daarom heb ik in 2000 binnen het Nationaal Initiatief Duurzame Ontwikkeling (NCDO) het programma duurzaam ondernemen opgezet met 40 bedrijven. Tegelijkertijd werkte ik aan verandering van het systeem waarbinnen bedrijven opereren. We vroegen de Raad voor de Jaarverslaggeving een paragraaf op te nemen waarin bedrijven zich moesten verantwoorden voor wat ze deden aan MVO. We hebben het hoofdkantoor van het Global Reporting Initiative (GRI) hierheen gehaald. We hebben met steun van het ministerie van Economische Zaken een breed onderzoeksprogramma opgezet. En we hebben gezegd: er moet een instituut komen dat ook de mkb-bedrijven mee gaat nemen. Dat is MVO Nederland geworden. Er was in die tijd vanuit de ngo’s ook best wel een grote maatschappelijke druk. Bedrijven voelden dat ze voor hun reputatie aan hun maatschappelijk rol moesten gaan werken. Maar het was ook een tijd van liberalisering. Je zag de overheid zich deels terugtrekken vanuit de gedachte: dat gaan de andere partijen zelf wel oppakken. Nu zitten we in een situatie dat de sturing van de overheid dusdanig ontbreekt dat er weer een grote roep is naar wet- en regelgeving. En economische stimulansen.”“Een overheid is onontbeerlijk”

Je hebt wel eens gezegd: als je terugkijkt naar het duurzaam ondernemen, dan is er de afgelopen jaren ontzettend veel bereikt.
“Ja, er is veel gebeurd. In korte tijd is MVO in het bedrijfsleven gemeengoed geworden. Alleen bleef het voor veel bedrijven vooral een kwestie van zo goed mogelijk rapporteren wat ze deden. Maar niet, wat we oorspronkelijk beoogden, zich inzetten voor een nieuwe economie waarin milieu- en sociale aspecten even zwaar wegen als financieel rendement. Er werden wel mooie pilots opgezet door progressieve bedrijven. Maar daar komen we er niet mee. Waar het nu om gaat is die pilots op te schalen. Waar zit de sturing van de overheid om die pilots op te schalen zodat de duurzame praktijkvoorbeelden mainstream worden? Ik leid nu verschillende duurzaamheidsinitiatieven die erop gericht zijn om pilots mainstream te maken. Zo is er het betonakkoord met een ambitie tot klimaatneutraal beton in 2030 te komen. Ik zit ook in de circulaire textiel en bouwen met staal. En overal merk je: we kunnen een heel eind komen zonder de overheid. Dan schieten we ook op. Maar als we het breed in de markt willen krijgen, is een overheid onontbeerlijk. Mijn adagium nu is: we hebben een veel sterkere sturing en leiderschap van de overheid nodig. En een sterke sturing van de partijen die gezamenlijk in de uitvoering moeten zorgen, dat wat je op papier hebt gezet, ook in praktijk wordt bereikt.”

Moet er niet eerst een financiële infrastructuur neergezet worden?
“Je hebt inderdaad sturing nodig. Maar voordat investeerder bereid zijn te financieren moet er eerst meer zekerheid zijn dat de bedrijven die je in de benen wilt krijgen ook marktkansen hebben. De verduurzaming van de betonsector komt nu niet van de grond door marktfalen. Dat kunnen we aanpakken door de aanbestedingseisen van opdrachtgevers stapsgewijs steeds strenger te maken, in 2023, in 2025 en in 2027. Zo krijg je nieuwe ontwikkelingen in de markt. Dan stuur je dus via aanbesteding. Op die manier zien ook financiers dat investeren in duurzamer oplossingen kansrijk is.”

 

“Maak onze strenge aanbestedingseisen generiek”

Dat kan ook de overheid doen.
“Er ligt nu een verzoek bij de overheid om de door het Betonakkoord opgestelde aanbestedingseisen algemeen verbindend te verklaren, zodat deze voor alle opdrachtgevers geldt. Op die manier is opschaling van vernieuwende initiatieven in de betonsector mogelijk. Het sterke is dat de partijen in de markt en de opdrachtgevers gezamenlijk die brief aan het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hebben geschreven. De gezamenlijke boodschap is duidelijk: overheid, het enige wat je nu nog hoeft te doen is de aanbestedingseisen generiek te maken. Dan kunnen we echt verduurzamen in de betonketen.”

Hoe is het mogelijk dat de circulaire economie in 2021 tot stilstand is gekomen, volgens onderzoek van MVO Nederland?
“In Nederland doen we het nog redelijk goed. Ik heb net een boekje geschreven met een vergelijking tussen 16 landen. Daar komen wij als koploper uit, dus dat is een positieve boodschap. Andere landen doen het erbarmelijk slecht. Als je kijkt waar het hier stokt, dan is het die opschaling. Wij blijven hangen in mooie voorbeelden. Als wij daar niet de juiste sturing op zetten en alle partijen in die markt weten te beïnvloeden, dan blijft het klein grut.”

 

“Het hele systeem moet veranderen”

We moeten weg van het algemene beleid, per sector gaan kijken en dan de diepte ingaan, de praktische problemen oplossen.
“De transitieagenda’s zijn daarop gericht. Dan wordt het heel praktisch en dan lukt het ook wel als je doorpakt. Als je doelen in de tijd zet kun je grote stappen gaan maken. Maar dan heb je absoluut de overheid nodig. Bij consumptiegoederen moet je dat meestal via producentenverantwoordelijkheid regelen. Bij de bouw is het vaak de aanbesteding waarin je het moet regelen. Het is niet meer zoals in de jaren zeventig dat we gewoon wet- en regelgeving hadden die voorschreef: emissies moeten zo- en zoveel naar beneden. Het gaat nu om grote transities waarin niet alleen op vermindering van uitstoot wordt gestuurd, maar het hele systeem moet veranderen: een hele productketen of een hele sector. Dat vergt een heel andere aanpak. Het is maatwerk geworden. Als je dat doet met de koplopersaanpak, en daar ben ik een groot voorstander van, dan weet je heel goed wat er kan. Dan zeg je gewoon: als die koploperbedrijven het kunnen, kunnen we ervoor zorgen dat alle anderen het op dezelfde manier gaan doen. En ja, dan zijn er allemaal ‘maarren’, zoals het internationale speelveld. Interface, een internationaal bedrijf, toont aan hoe het kan. Dus weet je wat overheid? Doe het toch maar. Neem het voortouw. Met de recycling van matrassen hebben we het ook voor elkaar gekregen. Dus: waarom niet?”

En dat gaat dan via de transitieagenda’s?
“Die transitieagenda’s hebben helemaal niet de mogelijkheid om te doen wat nodig is. Ze hebben geen sturingsmacht, ze hebben geen mandaat en geen financiële middelen om werkelijk dingen in gang te zetten. De overheid geeft ook weinig sturing. Dan is het heel lastig boeren.”

In 2025 komt de maatregel om 20 procent verplicht gebruikte grondstoffen in nieuwe materialen te verwerken.
“Dat is mooi, maar vooral gericht op verbetering van recycling. En niet: ga op een andere manier om met kleding, bijvoorbeeld. Als je het radicaler bekijkt, moeten we nog veel meer stappen zetten.”

 

“Hoe maak je van vintage een beweging?”

Kunnen consumenten dit proces versnellen?
“In de Amsterdamse regio willen we met de Green Deal Textiel slow fashion promoten. We noemen dit: ‘naar een circulaire esthetiek’. Dat bekt nog niet lekker. Met de naamgeving worstelen we nog. Ook in de textielsector zijn er de koplopers die weten waar het naar toe moet. Met die koplopers willen we zicht krijgen op wat er hoger op de ‘r-ladder’ van circulariteit allemaal mogelijk is (zoals refuse, reduce, redesign, reuse en recycling). Op grond daarvan weten we precies waar we de overheid bij nodig hebben. We hebben eerst zoveel bewijsmateriaal nodig dat we kunnen aantonen: dit gaat alleen werken als jullie hier tekenen bij het kruisje. Het is belachelijk om alleen de consument verantwoordelijk te maken voor de transitie in de kledingindustrie. We zijn met elkaar verantwoordelijk. We zijn bovendien in de textiel heel slecht in het organiseren van een consumentenbeweging op productniveau. We moeten nog heel veel leren. Hoe werken zulke transities in de consumentenmarkt? In de eiwittransitie lukt dat wel, naar minder vlees en vega. In de textiel is de vintage het enige mooie voorbeeld dat aanslaat. Maar hoe maak je daar nou een beweging van mensen van, die kiezen voor kwaliteit van kleding die lang meegaat en circulair is? En wat kan de overheid daaraan doen? We hebben nog niet in de vingers hoe we dit in de textiel moeten doen. Het is uitproberen.”