Interface nadert top door vissegas
De tapijttegels van Interface worden dit jaar bijna CO2-neutraal geproduceerd. Directeur Ton Van Keken koopt sinds 1 januari ‘vissegas’ uit Spakenburg in.
In zijn grote droom over het bereiken van de top van ‘Mount Zero’, had Interface-topman Ray Anderson nooit kunnen bedenken dat de visindustrie daarbij wel eens cruciaal zou kunnen zijn.
Eerst waren er de afgedankte visnetten, rondslingerend in de oceanen. Die worden nu overal opgevist, ook in landen als de Filippijnen, door arme vissersgemeenschappen. De Italiaanse fabrikant Aquafil herbruikt de kunststof om er nieuwe tapijtgarens van te maken, onder de naam Econyl. Interface maakt er vloeren van, onder meer in de kleur zeeblauw.
Nieuw voor Interface is de inkoop van biogas, sinds 2011 geproduceerd van visafval in Spakenburg door Arie van de Groep en Zonen. De afstand tussen deze vissersgemeente en de productielocatie van Interface in Scherpenzeel is hemelsbreed 25 kilometer. Dat is niet ver, maar wel te ver om een directe pijpleiding aan te leggen. Daarom koopt Interface certificaten in bij energieleverancier Eneco, die het gas in het reguliere net invoert. Eneco garandeert dat het ‘vissegas’ niet dubbel wordt gebruikt, zoals wel gebeurt met waterkracht uit Noorwegen.
Het biogas uit Spakenburg wordt geheel uit vis- en voedselafval (onder andere chocolade) gegenereerd, waardoor directeur Van Keken kan aankondigen dat hij het topje van ‘Mount Zero’ dit jaar op 10 procent na zal gaan bereiken, voor wat betreft de productie in Europa. Geen enkele andere fabriek van Interface wereldwijd is de doelstelling van het concern zo dicht genaderd. Daar moest wel wat voor gebeuren, want het ‘vissegas’ is duurder dan gewoon aardgas, zo om en nabij de 20 procent zelfs.
Senior Vice President of Operations (COO)Van Keken legt uit dat deze meerkosten gecompenseerd worden door twee recente bezuinigingen binnen het productieapparaat. “We zijn met een infrarood camera door de hele fabriek gegaan. Daardoor konden we precies zien welke leidingen onnodig warmte uitstraalden. Door deze pijpen te isoleren hebben we een besparing weten te bereiken van 22.000 kubieke meter gas per jaar.”
Het team ingenieurs van Interface stelde zich ook een ander ‘onmogelijk’ doel: het ontwerpen van veel en veel energiezuinigere productielijn voor het drogen van de garens nadat ze op de onderlaag zijn gezet. MVO manager Geanne van Arkel daarover: “We wilden daarmee een besparing bereiken waarvan alle bekende specialisten zeiden: ‘Dat bestaat niet’. Toen kwam een volkomen onbekende partij van buiten de sector met een voorstel, dat technisch haalbaar bleek. Het resultaat: een besparing van 360.000 kubieke meter gas per jaar. Met zo’n besparing mag het CO2-neutrale biogas uit Spakenburg ietsje duurder uitpakken.”
Interface werkt overigens ook met boeren uit de naaste omgeving aan een toekomstige biogas-installatie, ditmaal wel met een directe pijpleiding naar de fabriek.
Erg interessant bij dit alles zijn de ‘cross-sectorale’ oplossingen. Een tapijtfabriek die samenwerking zoekt met een visafwerkingsbedrijf is er een van. Ook geeft het bedrijf kansen aan een innovator van machineparken die volkomen buiten de bestaande grote namen op dit gebied opereert. Het illustreert hoe er door deze ‘open denkwijze’ grote slagen op duurzaamheidsgebied gemaakt kunnen worden. Interface Europa zal aan het einde van dit jaar nog slechts 10 procent van de voetafdruk hebben die het bedrijf bij de start van de algehele duurzaamheidsoperatie in 1996 had.
Denkers als Karl-Henrik Robèrt van de Natural Step werden deze week bij het bekend maken van de nieuwe mijlpaal op het podium uitgenodigd. Deze Zweed was een belangrijke inspirator voor de in 2011 overleden topman Anderson. Maar ook een nieuwkomer als de financieel ‘anders-denker’ Greg Lavery van de consultancy Lavery/Pennell mocht een presentatie verzorgen.
Van Arkel over deze Brit, die onder andere werkte voor Toyota en Unilever: “Bedrijven die beginnen met duurzaamheid en het laaghangende fruit plukken, maken de fout de besparingen die dit oplevert op te nemen in het totale bedrijfsresultaat. Je bent het bedrag dan kwijt. Je houdt alleen het behaalde resultaat aan bijvoorbeeld bespaarde energie over, om in het duurzaamheidsverslag te zetten. Wat zegt nou deze Brit? Zet die besparing apart en ga met dat bedrag verder, om daarmee het wat hoger hangende fruit te kunnen plukken. Dan stapel je besparing op besparing. Zo hebben wij dat ook gedaan. En dat is de reden waarom wij nu bijna ons doel hebben bereikt op onze productielocaties in Europa.” Lavery maakte indruk. Hij mag binnenkort ook bij topbankier Kleiterp van FMO langskomen.
De afstand tot de ‘summit’ is voor deze Europese productielocatie van Interface nu dus nog maar 10 procent. Wat moeten de Nederlandse bergbeklimmers nog doen, voordat de vlag op de top kan worden geplant? Van Keken: “Dat is een ingewikkeld verhaal en we maken het ons niet makkelijk, omdat het buiten onze eigen bedrijfsvoering ligt. We werken daarom aan de hand van levenscyclusanalyses met onze leveranciers samen om ook hùn voetprint en CO2-uitstoot terug te brengen. We kunnen al producten maken met 68 procent minder CO2-uitstoot door die hele cyclus heen. Samen met onze leveranciers en klanten moeten we ook hier naar 100 procent toe werken. En als dat is gelukt, dan zijn we er.”